18 juni 2024
Mijn moeder overleed toen ik 18 was. Ze lag in het ziekenhuis in Leiden. Ik studeerde in Leiden. Het ziekenhuis en de universiteit liggen niet ver uit elkaar. Als ik in de collegebanken zat stelde ik me voor hoe ik haar kon zien liggen als ik door het projectiescherm, de grijze muur daarachter, de bladerloze takken van de bomen en de blauw-gele muren van het ziekenhuis heen zou kunnen kijken.
De jaren na haar overlijden had ik moeite met doorleven. Ik stopte met de studie, begon een nieuwe en stopte weer. Nu begrijp ik dat dat rouw is en dat rouw grillig, onvoorspelbaar, niet aan banden te leggen en rauw is. Toen ging ik in therapie.
De therapeut spoorde me op een zeker moment aan in gesprek te gaan met m’n vader. M’n vader was, is, pragmatisch. Als ik tegen m’n vader zei: “Pap, als ik m’n vinger zo buig dan doet dat pijn,” zei hij: “Dan moet je je vinger niet zo buigen.” Toegegeven, in dit specifieke voorbeeld werkte dat ook. Maar zo ging dat ook als ik vertelde over mijn verdriet. Met de stem van de therapeut in mijn achterhoofd zei ik tegen m’n vader: “Pap, ik weet dat je me wil helpen, maar als ik vertel over verdriet, dan wil ik eigenlijk helemaal geen hulp. Dan wil ik graag dat je even naar me luistert en me een knuffel geeft.” Sindsdien luistert en knuffelt 'ie of z’n leven ervan af hangt.
Onze reflex is vaak: iemand in nood – helpen. Helpen is fijn. Helpen is handen uit de mouwen, in beweging, vooruit en oplossen. Dat kan heel goed zijn: helpen bij een kapotte knie door er een pleister op te doen bijvoorbeeld, of een te zware koffer van iemand overnemen. Maar op verdriet kun je geen pleister doen; lijden kun je niet van iemand overnemen. Wat we dan nodig hebben is troost. Troost is op je handen zitten, blijven staan, vertragen en laten zijn.
In haar lezing Een hart dat veel verdragen kan - Blumenbergs antropologie van de troost in Leuven in 2011 vertelt Nadia Sels: Wat de mens uniek maakt is dat hij niet alleen lijdt, maar zich dat ook beseft en daar dan weer aan lijdt. Zo kan de mens ook lijden aan wat geweest is, wat nog zal komen, want niet geweest is of niet zal komen. Mensen lijden aan het lijden.
Ik zie aan mijn hond dat dit in ieder geval voor haar niet geldt: ze kan in een drukke straat in volle vaart tegen een lantaarnpaal aanlopen zonder een spoortje schaamte. Ik geloof ook niet dat ze nog regelmatig terugdenkt aan die keer dat we haar naar de dierenarts brachten en dat die haar pijn had gedaan of ons dit kwalijk neemt.
Zo bekeken kun je zeggen dat hulp het lijden opheft en troost het lijden aan het lijden opheft. Mijn vader kon mij niet helpen met het verdriet over het verlies van mijn moeder. Hij kon mij wel troosten.
Helpen is wel wat praktischer, dat geef ik toe. En natuurlijk is er niets mis met het langsbrengen van een pan soep bij iemand in rouw omdat die waarschijnlijk even wat anders aan z’n hoofd heeft dan koken. Maar wil je iemand ook troost bieden: hoe doe je dat dan eigenlijk? Daarvoor nemen Sels en Blumenberg ons nog een klein stukje verder mee in dat unieke van het mens-zijn: de mens kan ook lijden door woorden en symbolen. Die bestaan niet in de fysieke werkelijkheid; die hebben wij zelf bedacht. Denk bijvoorbeeld aan een keer dat je je beledigd voelde door iets dat iemand zei of deed, of een symbool, cartoon, tekening. Ook dit is weer anders voor honden: mijn moeder noemde de hond die toen onze trouwe metgezel was steevast schlemiel en ik geloof niet dat ‘ie daar ooit één kwispel minder om gekwispeld heeft. Het goede nieuws is dat dat ook betekent dat lijden verzacht kan worden via woorden en symbolen.
Het onder woorden brengen van verdriet maakt dat we het kunnen delen. Het lijden wordt (mede)deelbaar. Vandaar de voorgedrukte tekst op de condoleancekaarten bij de Bruna: “Met innige deelneming”. Het is alsof we het lijden letterlijk in stukjes snijden en dat iedereen een stukje leed met je meedraagt, zodat jouw last minder zwaar wordt.
Zo wordt veel van ons lijden deelbaar. Als jouw moeder ook is overleden dan kunnen wij dat deel van ons verdriet met elkaar delen. Maar jij bent niet precies mijn moeder kwijtgeraakt en ik niet precies de jouwe, dus het verlies van precies onze moeders kunnen we niet delen. Dat stukje van ons verdriet is ondeelbaar en dat maakt het ondragelijk(er). Voor dat stukje verdriet ben je ontroostbaar. Dit verklaart waarom in veel adviezen over hulp en troost bij verlies wordt aangeraden voorzichtig te zijn met zinnen als: “Dat herken ik”, “Ik snap wat je bedoelt”, “Ik begrijp het.” Want dat is deels waar, deels onmogelijk.
Troosten is dus luisteren en delen in het verdriet. Ook rituelen helpen niet, rituelen troosten. Rituelen bij verlies, verdriet en lijden scheppen ruimte om emoties met elkaar te kunnen delen zodat we ze samen kunnen dragen. Het maken van een ritueel helpt om de werkelijkheid te verpakken in dat laagje van woorden, symbolen, betekenis en structuur. Dat doen we toch wel - we kunnen niet anders als mensen - maar door het bewust in te zetten heb je zelf invloed op hoe en met welke woorden en symbolen je dat wil doen. Door een ritueel zelf te maken krijg je het gevoel niet passief overgeleverd te zijn aan de werkelijkheid die zich aandient, maar dat je er actief in heb ingegrepen en er betekenis aan hebt gegeven.
De moraal van dit verhaal? Help alleen als je het lijden weg kunt nemen; in alle andere gevallen: troost, bijvoorbeeld door het samen maken van een troostrijk ritueel.
Bellen, appen, mailen, PM'en, het kan allemaal!
All Rights Reserved | Van lieverlee